Categorieën

Service

Wat je niet wil, maar waar je eens mee te maken krijgt

Wat je niet wil, maar waar je eens mee te maken krijgt
Gezond

Wat je niet wil, maar waar je eens mee te maken krijgt

  • Redactie
  • 15-01-2016
  • Gezond
Wat je niet wil, maar waar je eens mee te maken krijgt
SCHIEDAM - De Schiedamse agent Rein Hendriks vestigt in een twitterbericht de aandacht op een blog van zijn collega Roel van Borselen. Een indrukwekkende herinnering aan de dag dat Van Borselen voor het eerst in zijn werk te maken kreeg met een dode mens. Een baby. Hendriks, die bij de reanimatie van het kindje was: "Weer kippenvel als ik het lees." Ook al is het geen nieuws in de pure zin, we willen u de blog niet onthouden. 

Het is een normale rustige stagedag in het wijkteam van Schiedam. Ik zit met een brigadier in de auto. We praten over mijn opleiding en hoe het werk bij de politie mij tot nu toe bevalt. Ik vertel hem dat ik het erg naar mijn zin heb. Ik heb nog geen heel heftige zaken meegemaakt, ben bijvoorbeeld nog niet geconfronteerd ben met overleden personen. Zo’n ‘eerste dode’ hakt er vaak in.

Enkele minuten later horen we dat andere collega’s worden opgeroepen door de meldkamer. De centralist vraagt of zij naar de X-straat willen gaan, daar zou een persoon onwel zijn geworden. De brigadier met wie ik meerijd, reageert ook direct. Wij zijn er vlakbij. Hij vraagt mij tegen de meldkamer te zeggen dat wij meerijden.

Op de kruising met de X-straat zie ik een man en vrouw bij een kinderwagen staan. De man heeft een baby van hooguit een half jaar oud in zijn handen. Hij kijkt paniekerig onze kant uit als we aan komen rijden. We zijn als eerste eenheid aangekomen en als ik uitstap, duwt de man de baby in mijn handen. ‘Hij doet niks meer, help alsjeblieft!’

Ik heb zelf kinderen en ook een dochter van ongeveer dezelfde leeftijd. Ik pak het baby’tje van hem over en zie dat de brigadier naar me toe komt met het kussen dat standaard in onze auto ligt. Ik leg het baby’tje erop en voel met mijn hand op het borstkasje en met mijn oor aan zijn mondje. Geen ademhaling.

Ik breng mijn lippen naar het mondje van de baby en beadem hem vijfmaal, zoals ik dat geleerd heb. Ik begin met compressies geven op de borst van de baby en de brigadier neemt de beademing over. Zo’n klein lichaampje, zo kwetsbaar…

Kort daarna, voor mijn gevoel duurt het uren, komen er andere collega’s aanrijden. Ook de ambulance en de brandweer komen eraan. Ambulancebroeders nemen de reanimatie van ons over. Ik loop naar de ouders van de baby, die zichtbaar in shock zijn. ‘Komt het goed?’, vraagt de moeder. Ik kan haar niet geruststellen, ik weet het niet. De lippen van de baby waren koud. ‘We doen allemaal onze uiterste best’, zeg ik.

De brandweer schermt het incident af met dekens. Het is ook voor omstanders heftig om te zien als er ie-mand gereanimeerd wordt, en helemaal een baby. Ik loop bij de ouders weg om te helpen en even later houd ook ik een deken omhoog. Ondertussen komt ook een traumahelikopter met kinderarts aan. De kinderarts geeft de baby injecties en gaat verder met reanimeren.

Het ziet er allemaal onwerkelijk uit. De baby wordt zo hard behandeld, maar ik weet dat dit wel moet om het hartje op gang te brengen. Ik blijf toekijken, ik wil zien dat het kindje bijkomt. Ik hoor de moeder schreeuwen, zo ingrijpend, zo’n intens verdriet. Haar kind ligt daar op straat en ze kan niks doen.

Mijn chef komt naar me toe lopen, terwijl ik het doek omhoog houd. Hij legt hij zijn hand op mijn schouder en zegt: ‘Gaat het? Moet ik aflossing regelen?’ Ik zeg dat ik het wel aankan. Ik wil zien dat het kindje bijkomt, hij gaat het toch wel halen? Vervolgens komt de brigadier naar me toe, ze gaan zo een spoedtransport regelen naar een kinderziekenhuis. Met een spoedtransport rijden politieauto’s en/of -motoren mee met een ambulance, om zo snel mogelijk bij een ziekenhuis te komen. Soms is het beter een slachtoffer met een spoedtransport te vervoeren, dan met een traumahelikopter.

De hele straat is ondertussen volgestroomd met mensen. Niemand weet wat zich achter de dekens afspeelt. Je hoort ze speculeren: ‘Wat is er aan de hand?’, ‘Wie ligt er?’. De baby wordt op de brancard gelegd en op dat moment laten wij de dekens zakken om de toegang naar de ambulance vrij te maken. Mensen reageren geschokt: ‘Het is een baby, wat erg!’

De brigadier vraagt of ik het verkeer wil stopzetten, om zo de kruising vrij te maken. Als dit gelukt is, wordt het kleintje naar de ambulance gereden. Ik zie dat de brigadier ondertussen met de artsen overlegt. Plotseling komt de vader van de baby naar mij toe en reikt me de hand. ‘Bedankt voor alles’, zegt hij. Dan loopt hij naar de ambulance.

De ambulance rijdt met spoed weg in de richting van de snelweg. Ik loop naar de brigadier, die het kussen oppakt waar het baby’tje op gelegen heeft. Hij kijkt me aan en vertelt dat de ambulancebroeder tegen hem zei dat ze met reanimeren doorgingen om eventuele orgaandonatie mogelijk te maken. En ik besef dan dat de baby het niet heeft gered.

In de auto speelt alles door mijn hoofd. Heb ik het wel goed gedaan? Wat als ik dit? Wat als ik dat? Ik ben nog in gedachten verzonken als de telefoon gaat. De brigadier neemt op en de wachtcommandant vraagt of wij even ergens willen gaan kijken. De brigadier reageert: ‘Nu even niet, we hebben net een baby gereanimeerd.’

We rijden terug naar het bureau om de melding te bespreken. Alle betrokken collega’s komen samen in een ruimte. We praten over wat er is gebeurd en wat deze melding met ons doet. Hoe we ons voelen. Aansluitend noteren we alles in het politiesysteem.

Na enige tijd krijgen we de vraag van de wachtcommandant of we naar een melding van een fietsdiefstal willen gaan. We stappen weer in de auto en wanneer we wegrijden, besef ik het pas echt: mijn eerste dode. Iedere politieman krijgt ermee te maken. Maar deze had ik liever nooit willen hebben.

Roel van Borselen

Roel van Borselen (28 jaar) is werkzaam als agent in Schiedam. In 2012 is hij gestart met de opleiding tot agent en heeft deze in januari 2015 afgerond. Hij is getrouwd en heeft twee jonge kinderen.