Categorieën

Service

Over jenever en het slavernijverleden - vervolg

Over jenever en het slavernijverleden - vervolg
Nieuws

Over jenever en het slavernijverleden - vervolg

  • Hans van der Sloot
  • 16-07-2018
  • Nieuws
Over jenever en het slavernijverleden - vervolg

Een beeld van Arabische slavendrijvers, circa 1890

Hans van der Sloot, historicus en publicist te Schiedam, reageert op de column van Han van der Horst, over jenever en het slavernijverleden. Hij pakt en passant ook het  ingezonden bericht van Dogukan Ergin, raadslid in Schiedam namens Denk mee.


INGEZONDEN -  Beste Han, vanzelfsprekend kan ik het niet anders dan met je eens zijn waar je stelt dat het dringend noodzakelijk is dat er een gedegen onderzoek komt naar de mogelijke relatie tussen Schiedam, jenever en de slavenhandel tussen West-Afrika (met name Ghana) en het Caraïbisch gebied, waar zowel aan de ene als aan de andere kant Nederlanders zeer actief waren.

Beste Dogukan, aan de legitimiteit van de wens om te onderzoeken hoe en in welke mate jenever een rol heeft gespeeld in de slavenhandel - wat toch iets anders is dan een collectieve schuld aan slavernij - wil ik niets afdoen.

Waar het mij om gaat is dat de column van Han en het bericht van Dogukan er gemakshalve van uitgaan dat de plantage Spieringshoek verwijst naar Schiedamse wortels. Evenzeer geldt dit voor Daniël Pichot, de vlootvoogd die in later jaren een politieke rol in Schiedam heeft gespeeld. Deze Daniël heeft echter niets uitstaande met de puissant rijke Daniël Pichot, die vier plantages bezat waarover hij met (wrede) ijzeren hand heerste. Deze Daniël (nazaat van de Hugenoot Isaac Pichot) was afkomstig uit Bergerac, met een tussenstop in Bergen op Zoom. Hij was achteroom van de ‘Schiedamse' Daniël – overigens een loot aan een dode tak. De plantage Spieringshoek werd in 1745 gesticht als plantage ‘Alteveel’, met de buurplantage ‘Ouderzorg’. De naam Spieringshoek ontving de plantage na overname in 1758 door de oorspronkelijk Amsterdammer Jacob Spiering

Wie wel belangen had in de suikerriet- en rhumproductie was de familie Pigeaud, die z’n zaken overigens vanuit Schiedam regelde via tussenkomst van de bankier, brander, jeneverstoker en reder Loopuyt. Zij waren echter uitsluitend financieel geïnteresseerd. In het archief Loopuyt zijn geen stukken te vinden die een daadwerkelijke bemoeienis doen vermoeden.

Maar nog belangrijker dan vanuit West-Afrika is echter de rol die de jenever heeft gespeeld in de zogenaamde Oost-Afrikaanse slavenhandel, die duurde tot aan het begin van de twintigste eeuw. Deze was even onmenselijk en kreeg in Europa tot dusver minder belangstelling. Ook is onderzoek welkom over de negentiende eeuw, toen – terwijl de trans-Atlantische slavenhandel was beëindigd - de Arabische slavenhandel naar een hoogtepunt groeide. Het moet me van het hart dat ik Denk noch anderen hoor over de tien tot vijftien miljoen slaven die door de Arabieren tot 1910 werden weggevoerd en over de miljoenen die daarbij in de Libische en Soedanese woestijn met hun handen onbewegelijk aan de houten jukken vastgemaakt en in rijen vastgebonden, door honger en dorst om het leven kwamen.

Dmitri van den Bersselaar’s King of Drinks (Brill – Musis / Leiden –Schiedam 2007) legt geen enkel verband tussen de trans-Atlantische slavenhandel tussen 1720 en 1795, waarover de huidige discussie over een collectieve schuld gaat. Wel gaat hij in op de export van jenever aan het eind van de negentiende eeuw. Jenever, zo mag wel worden vastgesteld, was van betekenis als betaalmiddel en geschenk (in ongeopende en verzegelde flessen en kisten) in de onderlinge Afrikaanse handel. Hét alcoholisch smeermiddel in de achttiende-eeuwse slavenhandel was de sportgoedkope rum, het distilllaat uit het afval van de rietsuikerindustrie die in enorme hoeveelheden als retourlading door de slavenschepen naar Afrika werd meegenomen. In zijn brieven aan het Britse parlement maakt de zendeling en ontdekkingsreiziger David Livingstone gewag van de vondst van ongeopende kisten jenever nabij het Malawimeer, tussen de tegenwoordige landen Malawi, Mozambique en Tanzania. Hierlangs liep één van de belangrijkste routes uit de door Portugezen, Turken en Arabieren bedreven slavenhandel tussen Afrika, Egypte Turkije, dat de slavernij pas in 1890 formeel afschafte, hoewel dit lokaal lang niet het einde betekende. De Arabische landen waren hiermee nog veel later, zoals Saoedi-Arabië dat de slavernij pas in 1962 afschafte; dat deed prins Faisal na een strijd met zijn broer koning Saoed. Hij compenseerde 1682 eigenaren van slaven. Op dat moment telde Saoedi-Arabië nog tussen de 100.000 en 250.000 slaven.

Dogukan noemt ook het eiland met de naam Schiedam, in de buurt van Jakarta. Die naam van onze stad daar in de Indonesische archipel heeft een hele praktische verklaring. In het begin van de zeventiende eeuw besliste de commandeur van de Vereenigde Oost Indische Compagnie in Batavia (in Schiedam waren toen welgeteld twee brandewijnstokers actief – dissertatie dr P.J. Dobbelaar / De branderijen in Holland tot het begin der negentiende eeuw / Rotterdam 1930) om een aantal grotere eilanden in de moeilijk te bezeilen en gevaarlijke ‘Archipel der Duizend Eilanden’ voor de kust van Java van Nederlandse namen te voorzien. Dit om het de schippers van de VOC-vloot makkelijker te maken hun koers uit te zetten. Gekozen werd voor de namen van steden die vertegenwoordigd waren in de Staten van Holland. Ingewikkelde en voor Hollanders onuitspreekbare inlandse namen heetten daarna dus Hoorn, Enkhuizen, Gouda, Rotterdam, Medemblik enzovoorts. Dus ook het onbewoonde koraalbultje Schiedam (= Obi ketjil) dat in die archipel precies 1194 meter verwijderd ligt van het wel bewoonde eilandje Rotterdam (zijnde merkwaardig genoeg nagenoeg precies de lengte van de Rotterdamsedijk tussen Grensflat en Marconiplein).
 
De jenevergeschiedenis – durf ik rustig te zeggen – hangt van verhalen, anekdotes en vaak onzin aan elkaar. Die moeten we allereerst maar ‘ns opruimen, voordat er zicht komt op kernvragen over hoe het nu werkelijk zat met Schiedam, de jenever en de slavernij.