Categorieën

Service

Het verhaal van mijn vader

Het verhaal van mijn vader
Uit

Het verhaal van mijn vader

  • Ted Konings
  • 26-11-2024
  • Uit
Het verhaal van mijn vader

SCHIEDAM - De persoonlijke ervaringen van Fenneke Hordijk, en vooral die van haar vader Leendert, openen een bron van indrukken, emoties en verhalen. Het waren spannende, zorgelijke tijden in november 1944 en daarna. Sommigen kampen nog steeds met de naweeën; de expositie ‘Stemmen van de razzia’ haalt die naar boven.

Leendert Hordijk was achttien toen hij op 10 november 1944 op transport werd gesteld naar Duitsland. Er was geen ontkomen aan geweest, toen de Duitsers Rotterdam en Schiedam hermetisch van de buitenwereld wisten af te sluiten en deur na deur de straten doorgingen op zoek naar mannen in de weerbare leeftijd. Het plan was tot in de puntjes voorbereid en er was niet ‘gelekt’. Hij moest wel. Vanaf de winkel van opa Hordijk op de Boergoensestraa13b moest hij op transport: hij werd ‘tewerkgesteld’.

Hij kwam terecht in Mülheim an der Ruhr, in het Roergebied dus, waar hij in een worstfabriek kwam te werken. Hij vertelde er zijn dochter Fenneke vele jaren amper iets over. Ook al drong die later in zijn leven met regelmaat aan om van zijn ervaringen te horen. Maar zoals dat ging in die tijd: je sores hield je voor jezelf. 

Die tijd lijkt voorbij. Veel mensen die over ’44’ kunnen vertellen zijn er langzamerhand niet meer. En de gereserveerdheid heeft de mensen verlaten. Kinderen en kleinkinderen willen weten. Tegen die achtergrond is er vorig jaar een razziamonument onthuld op de Parkkade in Rotterdam, gemaakt door Anne Wenzel, en onlangs in Schiedam een eenvoudig bord met het verhaal van de razzia op de Koemarkt, de plek waar de Schiedamse mannen bij elkaar werden gedreven. 

Jiske Foppe, van stichting ‘De zoek naar schittering’, zette het project 'Verhaal van mijn vader' op poten, met, onder meer, de expositie 'Stemmen van de razzia', naar aanleiding van een idee van Fenneke Hordijk, kunstenares.

Zij maakte al in 2019 en 2020 de serie ‘Verhaal van mijn vader’. Twaalf monoprints (drukwerk dat niet meer dan één keer gedrukt wordt) die het verhaal vertellen: van de Boergoensestraat naar de RET-autobusgarage in aanbouw aan de Sluisjesdijk. En van daaruit via Amsterdam en Zwolle naar Duitsland. 

Leendert Hordijk schreef deze zin op over het moment van verzamelen bij de busgarage: “Hier stonden al enige honderden mannen te wachten. Ik zag vrienden van school. Vanaf dat ogenblik zijn we samen gebleven. In de avond moesten we door de verduisterde stad in stromende regen, in colonne en onder bewaking, naar een onbekend doel.”

Deze zin prijkt sinds een week of twee op de gevel van de RET-garage, als onderdeel van het project, dat met Foppe als producent onder meer een lesprogramma kreeg, een wijkwandeling, gesprekken over hoe familiegeschiedenissen een leven kunnen beïnvloeden, workshops, vertoning van een documentaire en meer (zie hier).

Fenneke Hordijk (l) en Jiske Foppe zetten samen 'Stemmen van een razzia' op poten

Op een koude novemberdag treft de schrijver van dit stuk Jiske Foppe en Fenneke Hordijk in het Dokhuis, pal bij de Maastunnel op zuid. Vroeger stond het gebouw bekend als jongerencentrum het Berenei, nu is het een plek van ontmoeting in de wijk en van dialoog, en thuishaven van onderwijsstichting NIVOZ. Daar is de serie Verhaal van mijn vader te zien, alsook verschillende series werken van kunstenaars die inhaakten op het thema: Inge Aanstoot, Alejandra Huerta en Michiel Brink.

De twee verbazen zich over de stilte die er tachtig jaar nadien nog altijd heerst rond de razzia’s van ’44. Maar zoals gezegd, en schijnbaar in tegenstelling daarmee: de respons die ze krijgen is groot. Dat wijst erop dat de episode uit de geschiedenis nog allerminst vergeten is. Dagelijks - van donderdag tot en met zondag - komen er mensen binnen om het werk van de kunstenaars te bekijken, en de vitrines met foto’s, documenten, dagboekfragmenten (de agenda van de oma van Fenneke Hordijk, met op 4 januari en 16 februari de vermelding ‘Leendert, brief’) en meer. “De mannen, want dat zijn het voornamelijk, zijn soms heel ontroerd. Ik denk omdat ze eindelijk zicht krijgen op: o, dus dit is er gebeurd mijn met vader”, vertelt Hordijk. “Het verhaal van hun vaders komt tot leven, want vaak ontbrak dat. Anderen komen juist dingen brengen: ze vertellen over wat zij van hun vaders gehoord hebben. En weer anderen willen leren, dingen weten, over wat er is gebeurd, de reis, het verblijf in Duitsland.” Maar bovenal zorgt het inzicht in hoe de razzia het leven van hun vaders mede heeft gevormd, voor emotie. 

En ook de reacties van het thuisfront, in, maar vooral na de oorlog, kleurden die ervaringen en het beeld dat de mannen hadden van hun eigen rol daarin. “Al voor de razzia van ’44 gingen er mannen naar Duitsland”, vertelt Hordijk. “Dat ging volgens de Arbeidseinsatz. Werklozen werden daarvoor gecharterd, en ook vrijwilligers meldden zich.” Dat maakt ook dat de mannen die naar Duitsland gingen, niet per se zorgelijk werden beschouwd. Er zat ook een deel ‘dat is je eigen schuld’ bij. Er waren ook razzia’s gehouden om mankracht bij elkaar te krijgen om bunkers aan te leggen, of tankwallen, al sinds 1943. “Dat was dagen of soms weken werk, en dan kwamen de mannen terug.”

Maar de razzia van 10 en 11 november had duidelijk een ander karakter, vertelt Fenneke Hordijk. “Het was de bedoeling weerbare mannen uit Rotterdam te krijgen.” Het front tussen Duitsers en geallieerden lag immers niet ver, bij Moerdijk. De Duitse agressor wilde in het weerstaan van de geallieerden niet door een vijfde colonne in de rug worden aangevallen. “Het was de ambitie zeshonderdduizend mannen weg te krijgen, vanuit de hele Randstad.” En het stoutmoedige was: dat wilde men op één dag realiseren. Niet alleen in Rotterdam, maar ook in Utrecht en Amsterdam zouden weerbare mannen richting Duitsland op transport moeten worden gesteld. Het plan heette Action Rosenstock. “Maar het lukte niet, de Duitsers hadden er de manschappen niet voor.” Het bleef beperkt tot Schiedam en Rotterdam.

En zo kon het gebeuren dat Leendert Hordijk op 10 november, terwijl zijn vader zijn boterhammen klaarmaakte om mee te nemen naar zijn werk - ‘hij was jongste bediende op kantoor’ - gemaand werd mee te komen. Zijn twee oudere broers waren al eerder opgepakt om te werk te worden gesteld, in 1943. 

Achteraf ongelofelijk hoe dat allemaal zo in betrekkelijke stilte kon gaan. Vanaf de verzamelplaatsen in tranches op pad. Dat op vrijdag de tiende de buitenwijken van de Rotterdam werden doorzocht, inclusief Schiedam. Op de 11de was het Rotterdamse centrum aan de beurt. Hoe het telefoonverkeer ervoor werd platgelegd, dat politiemensen ontwapend waren, en de bruggen opgehaald. “De binnenring van de stad, wist niet wat er in de buitenring gebeurd was.”

Het verzet had zijn oordeel snel klaar, zeker na de oorlog. De mannen hadden zich als makke schapen laten meevoeren naar Duitsland.

Bovendien was er het oordeel dat de mannen het daar in Duitsland misschien wel beter hadden gehad dan de vrouwen en kinderen die ze hier achterlieten. “Die zaten zonder inkomsten. De havens waren in ’44 met explosieven tot ontploffing gebracht, er kwamen bijna geen schepen met voedsel binnen. Er was honger. En in Duitsland hadden de mannen gewoon te eten, veronderstelden de achterblijvers.”

Fenneke Hordijk stuitte ook op een schrijven van Bureau Gezinshulp, te vinden in de expositie. “Daarin wordt nadrukkelijk gesteld dat de mannen die terugkwamen veranderd waren. Misschien hadden ze wel een losbandig leven geleid. ‘Praat er maar niet over’, dat was het advies.” Letterlijk wordt in een schrijven van het bureau gesteld maar beter ‘niet te veel oude koeien uit de sloot te halen’.

Zo ontstond er na de oorlog een zwijgende houding. Die niet hielp bij de verwerking van wat was gebeurd. “Pa heeft nachtmerries over de oorlog’ zei mijn moeder wel eens. Het eerste wat hij riep: het is weer oorlog!”

Wat hem daar in Duitsland overkwam, heeft Fenneke Hordijk niet van haar vader gehoord, nou ja, amper.

De mannen van zuid werden naar de Sluisjesdijk gebracht. Het was nat novemberweer. Ze gingen naar Amsterdam en van daar over het IJsselmeer naar Kampen, Katerveer en Zwolle. De reis ging per binnenschip, vanaf Zwolle met de trein. Leendert ging met drie vrienden. “Een van die jongens heeft op station Zwolle de benen genomen. Pas na de oorlog leerde pa dat zijn vriend het had overleefd, twee Duitse soldaten hadden hem achterna gezeten. Maar niet achterhaald. De ontsnapte vriend is de leegte centraal op de monoprint hierboven.

Die vriend emigreerde later naar Nieuw-Zeeland.” Deze Piet de Hoog zette ook het nodige over de ervaringen in Duitsland op papier, bestemd voor een publicatie. Hij stuurde het stuk ook aan Leendert Hordijk. “Pa en hij waren vrienden gebleven, ze schaakten online.”

De aantekeningen van De Hoog waren ‘heel beeldend’. “Over hoe ze in het ruim begonnen te zingen. Dat ze aan het grappenmaken gingen om de boel een beetje ontspannen te houden. Hoe de hele jonge jongens ontzien werden, bijvoorbeeld door ze dichter bij het ruim te plaatsen. Hoe ze met een pannetje water opvingen om te drinken.” In de nacht van 11 op 12 november kwam de groep aan in Amsterdam. Daarna was het het IJsselmeer over, naar Kampen, waar ze werden ondergebracht in een oude kazerne en voor het eerst te eten kregen. “In de trein naar Duitsland bezetten ze snel een toilet. Daar bleven ze met z’n drieën in. En iedere keer als er iemand naar het toilet moest, gingen ze even eruit.”

Pas later, veel later, na het overlijden van haar vader in 2017 en haar moeder in 2019, vond Hordijk een map met (aan)tekeningen van pa. Zo leerde Fenneke meer over wat er daar in het Roergebied was voorgevallen. Eerst werkte Leendert een tijd als puinruimer, daarna bleek dat de directeur van de worstfabriek mensen nodig had. “Hij was net weg, brieven aan het posten, toen dat bericht kwam en zijn vrienden op het baantje ingingen. Daarna heeft hij kunnen ruilen met een jongen die juist bij zijn vrienden bij het puin wilde blijven; pa had nog twee pakjes sigaretten bij zich die hij kon ruilen voor het baantje.” Zo bleef Leendert bij zijn vrienden.

En hij maakte ook nieuwe. “Ooit, na de oorlog, zocht pa een Duitser op, met wie hij toen contact had. Het was iemand die in de Eerste Wereldoorlog gehandicapt was geraakt en die pa daar in Mülheim onder zijn hoede had genomen. Alois. Het was iemand die pa, en zijn twee vrienden, hielp, door bijvoorbeeld te vergeten de voorraadkast op slot te doen. ‘Verbrecher’, misdadigers, noemde hij de nazi’s.” Kort nadat Leendert Alois in de jaren 60 opzocht, overleed de laatste. “Zijn vrouw heeft later mijn vader een brief geschreven dat ze zo blij was dat hij hem nog bezocht had.”

In 2014 was Fenneke Hordijk bij een herdenking van de razzia in het Feyenoordstadion. Zij nam de uitnodiging van haar over, die al niet meer in staat was te gaan. “Met veel mannen van mijn vaders leeftijd natuurlijk, een man of dertig, veertig. Ik was er door geraakt. Door de toespraak van Aboutaleb, maar vooral ook omdat ik nooit het idee had gehad dat het om zo veel mannen ging.” 

Later werd Fenneke door de organisatie achter de Geuzenpenning gevraagd om nieuw werk te maken, voor Museum Vlaardingen. Over WOII. “Mijn moeder was net overleden en mijn zus en ik haalden het huis leeg. Toen kreeg ik die map in handen. Gek genoeg in diezelfde week dat ik van kreeg Jan van Dorp, de curator, een telefoontje kreeg of ik nieuw werk kon maken voor de Geuzenmaand.”

Ze besloot met de map van Leendert aan de slag te gaan. Er zat een tekening in, een situatieschets van de worstfabriek inclusief de slaapbarak. En er zaten verhalen in. “Ook al gaat het niet over Vlaardingen, dit maak ik”, zo besloot ze. Er rolde een serie van twaalf monoprints uit. “Toen pas besefte ik hoeveel dreiging er in die oorlog zat. Hij was net twee weken achttien jaar. Ik nam het mezelf kwalijk dat ik er niet meer met hem over gesproken had.” 

Eigenlijk bleef voor het hele land onduidelijk wat er was gebeurd. Volgens de officiële cijfers overleden zo’n vijfhonderd mannen tijdens hun dwangarbeid. “Maar ook René Versluis, een van de initiatiefnemers voor het razziamonument, stelde vorige week dat het er misschien wel tweeduizend geweest moeten zijn.”

Een scene die Hordijk verbeeldde in haar werk is die van de directeur van de worstfabriek, ‘een felle Nazi’. “Ze werkten er zes dagen in de week, twaalf uur per dag. Tijdens kerst was er een diner en stelde hij dat Duitsland zeker zou overwinnen. Nadien bleef het doodstil, er werd niet geklapt. Mijn vader en de anderen pakten wel zo snel mogelijk al het eten van tafel en stopten het waar ze maar konden.” Fenneke kan er toch wel om lachen.

Een andere monoprint toont het verhaal dat als het alarm in Mülheim ging, en dat gebeurde nogal eens, want Duitsland werd voortdurend gebombardeerd door de geallieerden, ieder naar de schuilkelders ging, maar de ‘buitenlanders’ geen toegang kregen. Die moesten voor de ijzeren deur met grendels blijven wachten. Zie de monoprint boven dit verhaal.

Pas in juni 1945 kwam Leendert terug in Rotterdam, weken na de bevrijding. “Het was gevaarlijk onderweg, daarom werd de terugkeer georganiseerd en in banen geleid.” Terwijl de Engelsen al op 12 april in Mülheim stonden. “Daar werden hij en de anderen ontluisd, met ddt, nagekeken op ziektes en schoongespoten van al het ongedierte. Ze kregen biscuits, chocolade en sigaretten, waar ze niet meer tegen konden. Met vrachtwagens zijn ze naar Limburg gereden.” Daar zijn ze relatief lang gebleven. “Ze moesten hun Duitse geld inleveren en kregen er Nederlands geld voor terug. Hij kwam in Nederweert terecht, bij een boer. Dat was al in mei. En pas weken later is hij naar Den Bosch gegaan en met een binnenvaartschip meegevaren naar Rotterdam.” Op 9 juni ’s morgen stond hij weer in de Boergoensestraat.

‘Stemmen van een razzia’ is komende donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag tussen twaalf en vijf te zien in het Dokhuis, Doklaan 10 in Charlois. Zondag vindt de afsluiting plaats met een lezing door Lotfi El Hamidi, chef Opinie van NRC. Zie hier voor het verdere programma.