Van een oude vent en dingen die niet voorbijgaan
- Han van der Horst
- 06-10-2024
- Wonen

COLUMN - Zowat de helft van het westen wordt op de schop genomen, lezen wij, dat wil zeggen, het gedeelte waar de gewone mensen wonen en niet de rijkelui. Althans zo zag ik het in mijn kinderjaren, nu waarachtig al weer zeventig jaar terug. Toen was het westen ook aan de beurt en niet zo zuinig ook. Ik weet dat precies, want mijn ouders hadden toen ter tijd inwoning op het adres Sint Liduinastraat 100b. Je moest een hoge trap op naar de verdieping van opa en oma. Dan was er nog een trap naar de zolder en daar woonden wij. Mijn vader had een heel aardig appartementjes gemaakt met een toog en twee onderling verbonden kamers. Er was zelfs een heel klein kamertje voor mij en hij had een een soort kookhok gebouwd want een keuken mocht je het niet noemen: heel klein gootsteentje dat eigenlijk op een toilet van de rijkelui thuishoorde, met een tweepits gasstel op een tafeltje. Op een aan de muur geschroefde plank stond bovendien een peteroliestelletje, onmisbaar voor het laten sudderen van het vlees.
De Liduinastraat was geplaveid met blauwgeglazuurde stenen, waar je gemakkelijk op uitgleed. ´s Avonds gaven de gaslantaarns een gelig licht. Datzelfde was het geval op de Burgemeester Knappertlaan, waar een luxueuzer en moderner ogend type stond. Daar ging ineens totaal de beuk in. De Bomenridders proberen momenteel terecht te voorkomen dat veel bomen sneuvelen bij de vernieuwing en modernisering van wegdek en riolering in het westen, maar toen ik een jaar of vier was ging de gemeente minstens zo hard tekeer. Zo niet harder. En iedereen stond erbij te juichen want vooruitgang en welvaart hadden Schiedam bereikt.
Oorspronkelijk kende de brede Burgemeester Knappertlaan in het midden een fietspad. Aan weerszijden daarvan stonden uit de kluiten gewassen bomen. Aan beide zijden van dit fietspad bevond zich een smalle rijweg. Dat was de gebruikelijke manier om brede straten aan te leggen in een tijd dat er honderdduizend auto´s in Nederland rondreden. Het waren allemaal een soort Warandes. Dat is in Schiedam de enige laan die niet totaal aan het autoverkeer is opgeofferd. Ooit stonden er midden op de Aleidastraat of de Rembrandtlaan bomenrijen met een pad. Allemaal weg. Niks van over. Het snelverkeer moest kunnen dóórrijden.
Hoe dan ook, in 1954 pakte de gemeente de zaken stevig aan. Bij ons voor de deur werden de trottoirs opengebroken: er kwamen kabels te liggen voor de elektrische straatlantaarns die het gaslicht eindelijk gingen vervangen. Voor ons kinderen was dat een feest: we trokken met onze schepjes en miniatuur kruiwagentjes naar buiten om kuilen te graven in het zand. Het westen was een heel stenige wijk en een zandbak hadden de meesten van ons nog nooit gezien. We konden nu voor de deur graven en spitten. Ik herinner mij nog dat we met zijn allen een opengebroken sleuf weer dichtmaakten door de straatstenen weer terug te leggen. Vanuit de verte kwam mijn vader aan op zijn gammele fiets. Ik zag hem geschrokken afstappen om me weg te halen, want het waren gezagsgetrouwe tijden en wat wij met die straatstenen hadden gedaan gold als ernstig kwajongetjeswerk. Het bleef niet bij de sleuven en de witte elektrische lantaarns die de groene palen van de gaslampen vervingen. Er zat nog een veel grotere actie aan te komen, die meer dan twee jaar in beslag zou nemen: de Burgemeester Knappertlaan werd omgebouwd tot een asfaltweg waarop het toenemend autoverkeer ruim baan kreeg. Van een ringweg rond Rotterdam durfde niemand nog te dromen. Alle verkeer naar het Westland en verder reed dwars door de bebouwde kom van Schiedam. De gemeente besloot het fietspad en de bomenrijen van de Burgemeester Knappertlaan te vervangen door een brede asfaltweg. Aan beide zijden kwam er langs het trottoir dan ruimte voor nieuwe fietspaden. We zagen hoe met een soort draglines hele stukken bestrating tegelijk werden weg geschept. Het was alsof er een strand voor de deur kwam. We groeven diepe kuilen op zoek naar het wonderlijke rose zand. Een enkele maal wisten we dat met onze schepjes te bereiken. We roken de geur van het vloeibare asfalt als dat als een soort zwarte pap op de weg werd gegoten.
Het was geweldig. Het was avontuur.
We kregen een echte autoweg dwars door de stad.
Ik ben een oude vent en sommige dingen gaan nooit voorbij.