Schiedam, wereldstad in de lage landen
- Han van der Horst
- 18-06-2025
- Uit

RECENSIE - Schiedam is een wereldstad. Althans die indruk krijg je uit het boek Wereldsteden uit de Lage Landen. Stadsgeschiedenis van Nederland en België, dat een paar maanden geleden bij uitgeverij Atlas Contact verscheen. Wordt onze stad dan op een lijn gezet met Londen, Parijs, of Berlijn? Nee, want de samenstellers, een groep gerenommeerde historici, hebben een specifiek doel voor ogen met hun bundel. Ze willen aantonen dat de steden in de lage landen van het begin af aan veel meer internationale verbindingen hadden dan je op het eerste gezicht zou denken. Daarom mag je ze wereldsteden noemen. Het zijn er bij elkaar 45. Omvang deed er niet toe bij de keuze. De kleinste wereldstad is Sint Anna ter Muiden op de grens met Vlaanderen vlakbij Sluis. Dat heeft momenteel nog geen honderd inwoners.
Het boek brengt dan ook tussen de regels door een belangrijke boodschap: eigenlijk hebben vanaf het begin vreemdelingen een rol gespeeld bij de ontwikkeling van steden.
Vlaanderen en Nederland kenden in de middeleeuwen samen met Noord-Italië de grootste stedendichtheid. Die steden genoten allemaal een vorm van zelfbestuur en de inwoners onderscheidden zich wat hun blik op de wereld betreft sterk van de boeren op het platteland. Dat kwam door hun broodwinning. Ze hielden zich bezig met ambachtelijke productie, handel en visserij. Er bestond dan ook al vroeg een belangrijke uitwisseling, niet alleen van producten maar ook van mensen. Dat was al zo in Nijmegen, de belangrijkste grensstad van het Romeinse Rijk in onze contreien, Nijmegen. De soldaten van het garnizoen kwamen uit het hele rijk en velen bleven na het einde van hun diensttijd hangen, meestal als boer in de omgeving. In een ander stadje uit de Romeinse tijd, Voorburg, zijn resten gevonden van de bekende Romeinse vissaus. Daar aten ze mediterraan net als nu.
De auteurs van de hoofdstukken over de 45 steden belichten allemaal een of ander internationaal aspect van ¨hun stad¨. Nu eens kiezen zij onderwerpen uit het verleden, maar soms ook van onze eigen tijd. Zo belicht men de internationale keuze van straatnamen in het Antwerpen van de negentiende eeuw en de uitgebreide export van boeken in de zestiende. Een Rotterdams hoofdstuk belicht e manier waarop in dezelfde tijd Rotterdam zeelieden vanuit heel de wereld bij elkaar in een quarantaine inrichting plaatste om te voorkomen dat zij ziektes zouden overbrengen. En in de bijdrage over Groningen staat rappen centraal. Ook Nederlands jongste stad, Almere, ontbreekt niet op het appèl. Kortom de invalshoeken lopen nogal uiteen en iemand die zegt: ¨Dit boek gaat over van alles en nog wat¨, kun je niet zomaar tegenspreken. Toch leren de lezers heel wat over de behandelde steden. Van sommige hebben zij gegarandeerd nog nooit gehoord, van andere krijgen zij een nieuwe en onverwachte indruk. Aan het hoofdstuk over Schiedam valt dat goed te zien. Het gaat over de wereldwijde export van moutwijn en jenever. Dat viel ook te verwachten. Maar de schrijfster Merel Blok, oud-medewerkster van het gemeentearchief – kiest een bijzondere vraagstelling: welke rol speelde die export bij de trans-Atlantische slavenhandel? Die blijkt – Merel heeft dat op andere podia al omstandig aangetoond - van betekenis. Bij de aankoop van elke slaaf op de kust van Afrika door Nederlanders kwam jenever als ruilmiddel te pas en soms ook als smeermiddel. Die moutwijn en jenever werden voor een belangrijk gedeelte door makelaars op de Korenbeurs gekocht en vervolgens geleverd aan slavenhandelmaatschappijen. Wisten de Schiedammers dat? In 1791 maakten de prijzen van jenever en moutwijn een grote stijging door. Bij ons in de stad weet men dat aan de enorme vraag in de Franse slavenkoloniën. Het kwam trouwens vaak genoeg voor dat Engelse slavenschepen eerst in Rotterdam langs gingen om daar jenever in te slaan en waar zou die dan vandaan komen?
Schiedam staat wat dat betreft in het boek niet alleen. Ook het achttiende-eeuwse Gent was bij de slavenhandel betrokken. In 1780 was er een kanaal gegraven, de zogenaamde Coupure, die de stad helemaal vanuit Ostende voor kleinere zeeschepen toegankelijk maakte.. Een nieuwe onderneming, Romberg en Consors, stuurde via de Coupere kleinere slavenschepen naar West Afrika om daar mensen te kopen voor de plantages in de Franse kolonie Sainte Domingue. Veel vooraanstaande Gentenaren wilden graag mee-investeren in deze reizen. Alles bij elkaar schijnt Romberg en Consors 2500 Afrikanen naar het Caribisch gebied te hebben verkocht.
Ja, zo kom je in dit mooie boek verrassende dingen te weten.
Wereldsteden van de Lage Landen. Stadsgeschiedenis van Nederland en België, Uitgeverij Atlas Contact, gebonden, 448 pag., € 34,99