Categorieën

Service

Vogelkijkdag

Vogelkijkdag
Wonen

Vogelkijkdag

  • André van Leijen
  • 30-01-2020
  • Wonen
Vogelkijkdag

COLUMN - Mijn vrouw en ik hebben ons verdekt opgesteld. Even hebben we overwogen in ons tuinhuisje te gaan zitten, zodat de vogels ons niet konden zien. Maar al gauw merkten we, dat wij dan zelf de vogels ook niet konden zien. En dat is natuurlijk wel de bedoeling: dat je vogels ziet op de Nationale Vogelkijkdag.

Onwennig zitten we de onder de luifel van ons tuinhuisje in Vijfsluizen. In de verte horen we het geraas van de A4. Soms komt de metro langs naar Hoek van Holland. Zouden hier in die herrie wel vogels zitten, vragen we ons af. Het is de eerste keer dat we meedoen aan de Nationale Vogelkijkdag en we willen daarom een goede indruk maken bij Vogelbescherming. Je kan toch niet aankomen met ‘Geen vogel gezien’, nadat je een half uur in de kou heb gezeten.

“Kijk, daar zit er een”, zegt mijn vrouw. Ze ziet altijd alles net iets eerder dan ik.
“Ja, maar die zit in de tuin van de buurman. We moeten naar de vogels in onze eigen tuin kijken.”
Ze haalt haar schouders op. ‘Pimpelmees’ noteert ze in haar opschrijfboekje, dat we speciaal voor deze gelegenheid hebben aangeschaft.

Ze heeft al een week lang elke dag wat lekkers in de tuin voor de vogels opgehangen. Vetbollen, netjes met pinda’s, zelfs een huisje met spul waar spechten op afkomen. “Dat is niet eerlijk”, had ik gezegd. “Zo haal je alle vogels bij de buren weg. En die hebben zo direct geen enkele vogel in hun tuin.” ‘Geen vogel gezien’, moeten ze dan bekennen bij Vogelbescherming. Maar mijn vrouw vond dat onzin. “Onze buren tellen toch niet”, had ze gezegd. “Dan doen wij maar gelijk de vogels van de buren.”

En daar zitten we dan. Geen vogel te zien. Behalve dan die pimpelmees in de tuin van de buren. “Misschien hadden we camouflagepakken aan moeten doen”, zeg ik.
Ze kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. “Die vogels schrikken zich rot, als ze jou in zo’n camouflagepak zien.”

“Kijk, ik zie een zeemeeuw”, roep ik uit. Ik wijs in de lucht. Ergens boven de Babbersmolen vliegt een meeuw richting Franciscusziekenhuis.
“Telt niet”, zegt mijn vrouw, “veel te ver weg”.
“En waarom telt die pimpelmees dan wel?”
“Je kan nog geen eens zien wat voor een meeuw het is: mantelmeeuw, kokmeeuw, zilvermeeuw…”

“Ik krijg het koud”, zeg ik. “We zitten nu al een kwartier en we hebben alleen nog een pimpelmees en een zeemeeuw gezien.”
“Kijk daar op het dak van de buurman, daar zitten allemaal kleine vogeltjes”, zegt mijn vrouw.
“Vast mussen”, zeg ik, “als je ergens kleine vogeltjes ziet, zijn het altijd mussen. Schrijf maar op: mussen.”
“Het zijn vinken” zegt mijn vrouw. En ze schrijft op: ‘vinken: 6’.

“Vorige week zag ik hier nog een specht”, zeg ik. “Kunnen we die er niet bijzetten? Dat heeft Vogelbescherming toch niet in de gaten.”
Maar mijn vrouw luistert niet. Vol aandacht speurt ze de omgeving af. Beweegt haar hoofd langzaam van links naar rechts.
“En die vos, die we vorige zomer zagen, kunnen we die er niet bij zetten? Dat is toch heel bijzonder? Daar zullen ze bij Vogelbescherming vast waardering voor hebben.”

“Hé, wat is dat?” zegt mijn vrouw, “kijk daar in de sloot. Het is een putter. Wat leuk!”

“Telt niet”, zeg ik.
Ze kijkt me met grote ogen aan. “Hoezo dat?”
“Het half uur is om. Je bent net een minuut te laat.”
“Ik zet hem er toch bij.”
“Mag niet.”
“Hè toe nou, doe nou niet zo flauw.”
“Als jij die zeemeeuw er bij zet.”

Trots leveren we die avond bij Vogelbescherming ons vogelkijklijstje in:
Pimpelmees: 1
Vinken: 6
Putter: 1
Zeemeeuw: 1

PS. André laat weten dat de echte naam natuurlijk niet Vogelkijkdag is, maar Tuinvogeltelling.